donderdag 10 november 2011

In reactie op: Rita Verdonk's 'Beter je best doen'

Rita Verdonk schreef onlangs in de Spits een tweetal columns, deel 1 en deel 2 zijn hier terug te vinden. De eerste column was een reactie op een onderzoek dat uitwees dat 75% van de uitzendbureaus in de onderzoeksgroep bereid waren om in te gaan op het verzoek om personeel beschikbaar, met de eis dat de beschikbaar te stellen personeelsleden geen 'Marrokanen, Turken of Surinamers' mochten zijn.

Mevrouw Verdonk citeert artikel 1 van de Grondwet, het discriminatieverbod, waarin staat dat gelijke gevallen gelijk behandelt moeten worden.
Als we ervan uitgaan dat ondernemers graag prestatiegerichte werknemers willen en dat uitzendbureaus graag veel mensen aan werk willen helpen, wat is dan de reden dat er toch bepaalde groepen zijn die minder gewenst/geplaatst worden.
De enige reden van het onderscheid is dat veel ondernemers en uitzendbureaus slechte(re) ervaringen hebben met Marokkanen, Turken en Surinamers dan met andere groepen werknemers.
Er is dus geen sprake van discriminatie, het gaat immers niet om “gelijke gevallen” maar om “ongelijke gevallen”. Goed presterende werknemers aan de ene kant en minder/slecht presterende werknemers aan de andere kant.
Als ik de redenering correct begrijp is hier wel sprake van ongelijke behandeling (het niet aan willen nemen van de genoemde bevolkingsgroepen), maar wordt dat gerechtvaardigd, omdat het zou gaan om ongelijke gevallen.

We kunnen ons nu afvragen waar die ongelijkheid in ligt. Volgens mevrouw Verdonk ligt de ongelijkheid in:
  1. Het feit dat het gaat om Marokkanen, Turken en Surinamers
  2. De door mevrouw Verdonk (zonder enig voorafgaand onderzoek) gepropageerde stelling dat 'veel ondernemers en uitzendbureaus slechtere ervaringen hebben met Marokkanen, Turken en Surinamers'.
Mevrouw Verdonk specificeert niet waar die slechte ervaringen uit zouden bestaan. Ze geeft geen indicatie van hoeveel ondernemers en uitzendbureaus met hoeveel slechte ervaringen te maken gehad hebben en op welke schaal. Ze gaat eraan voorbij om een inschatting te maken van de slechte ervaringen die ondernemers met bijvoorbeeld Chinesen, Amerikanen of autochtone Nederlanders gehad hebben.

Impliciet, maar desondanks inherent aan de lijn van redenering die door mevrouw Verdonk gehanteerd wordt, is dat ondernemers en uitzendbureaus correct handelen wanneer zij individuele kandidaten niet uitsluitend beoordelen op hun geschiktheid voor een bepaalde functie, maar dat zij bij die beoordeling de bevolkingsgroep of afkomst van de kandidaat laten meewegen, zodanig dat zij zelfs bereid zijn om als een soort castingbureau kandidaten te leveren die geselecteerd en uitgesloten worden op basis van hun afkomst. De gelijkheid moet liggen in de kans en de kans wordt niet eens geboden.

De oplossing die mevrouw Verdonk hiervoor biedt is: 'beter je best doen'. We kunnen ons af vragen waar en wanneer je je beter je best moet doen, wanneer het geen je moet bereiken, naar de maatstaf van mevrouw Verdonk en haar begrip voor 'slechten ervaringen met Marokkanen, Turken en Surinamers', bestaat uit het terugtrekken uit een bevolkingsgroep. Je kunt pas 'beter je best doen', als je mag meedoen. Je kunt niet mee doen als 75% van degenen die je in staat kunnen stellen om mee te doen, bereid zijn om je uit te sluiten als een opdrachtgever daarom vraagt.


In deel 2 noemt mevrouw Verdonk de taalbarrière als een belangrijke reden voor achterstelling van bepaalde bevolkingsgroepen en bepleit dat beslechting van die barrière een eigen verantwoordelijkheid is die tot betere kansen zal leiden. Mevrouw Verdonk trekt de vergelijking met een sollicitant die wordt uitgesloten op basis van een speldje met een politieke uiting. De lacune in deze redenering ligt in het feit dat een politieke voorkeur verzwegen of verloochend kan worden, een etnische afkomst niet. Een socialist zal zich pas als socialist profileren wanneer hij het speldje opdoet en daarmee een sollicitatiegesprek begint. Een Surinamer kan zijn afkomst niet aan en uit zetten, aantrekken of af doen.

Indien wij de kans krijgen, willen wij ons best doen. Het probleem ligt erin dat de kans ons structureel, op het niveau van uitzendbureaus, aantoonbaar niet gegund wordt. Als dat geen discriminatie is, hebben wij er een nieuw woord voor nodig. Als die uitsluiting te rechtvaardigen is, hebben we een nieuwe definitie van rechtvaardigheid nodig.

Manne

2 opmerkingen:

  1. Het is eigenlijk best ironisch.

    Iedereen weet dat overal ter wereld de regel van de kennisseneconomie geldt. Ook in Nederland is het veel makkelijker om een baan te krijgen via een familielid, vriend, (oud) klas/studiegenoot of (voormalige) collega/baas. Mensen die deze connecties niet hebben zijn in dit geval dus de 'ongelijken'. Toevallig zijn dat vaak Marrokanen, Turken en Surinamers.

    De hele bedoeling van een uitzendbureau is juist om deze ongelijkheid tegen te gaan door middel van objectieve selecties op basis van kennis, ervaring en kwaliteiten te maken.

    Dit probleem (de minder goede ervaringen met allochtonen op de werkvloer) is ontstaan doordat Marrokanen, Turken en Surinamers zich vaker beter kunnen verkopen/voordoen tijdens sollicitaties dan ze daadwerkelijk zijn, dus ook met het indienen van een cv en andere stukken. Het gaat hier om de nalatigheid/onkan van uitzendbureau's om de profielen van deze werkzoekenden kundig te screenen.

    Wat betreft de opinie van mevrouw Verdonk. Ze moet zelf beter haar best doen. Er is een reden waarom Trots op Nederland vorig jaar 0 zetels heeft behaald en Wilders nu met 24 zetels in de coalitie zit.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Voor de Nederlanders die zich beledigd voelen dat Marrokanen, Turken en Surinamers zich beter kunnen verkopen, ja, het heeft deels ook met een stukje overkill aan positieve discriminatie binnen het selectie proces op de arbeidsmarkt te maken. Typisch voorbeeld van overcompensatie.

    BeantwoordenVerwijderen